Frans
Frans, gevangene 75.448, werd met 826 anderen op 8 augustus 1944 op transport gezet richting Buchenwald om daar op 10 augustus ‘s avonds toe te komen. De meesten waren Belgen die in de maanden mei tot augustus gevangen genomen werden. Bij dit transport zaten ook 70 Russen en een 20-tal Fransen.
Weerstander Alfons Beyens (14.04.1910) uit Wolfsdonk zat eveneens op deze trein.
Vier grote konvooien met gevangenen kwamen in 1944 in het kamp toe na een reis van verscheidene dagen, waarbij ze met meer dan honderd personen in beestenwagons waren opeengeperst. Ten einde krachten, uitgeput, kwamen ze in het kamp aan.
Ze waren dermate samengedrukt in de wagons, dat er geen mogelijkheid bestond om allen tegelijk neer te zitten. Wanneer men er eindelijk in lukte om neer te hurken, voelde men druppel na druppel het zweet van de anderen, die nog recht stonden, op zich neerdruppelen.
Weldra ontbrak het dan ook aan verse lucht.
Mannen stortten neer. Iedereen schreeuwde door elkaar. Men trachtte zich te organiseren, opdat elkeen om beurt wat verfrissing zou krijgen door de lippen te drukken tegen het ijzeren beslag van de wanden, of door de lucht in te ademen die doorheen de spleten van de wagons binnendrong.
Overal heerste er dysenterie terwijl de kuip-toiletten snel overliepen, waardoor de mannen die zich in de nabijheid bevonden met de drek bespat werden.
De warmte en de dorst waren een ware foltering; het zweet mengde zich met het op de wagonvloer uitgespreide stro en er vormde zich een mesthoop die rook naar urine en uitwerpselen.
De gevangenen van de grote konvooien werden voor het merendeel vooral getekend door de ontvangst die hen bij het verlaten van de trein in Buchenwald werd aangeboden door de SS'ers met hun bloeddorstige honden. De meeste Belgische Dora-gevangenen zijn eerst langs dit kamp gepasseerd. Hun transport naar Dora, dat meestal na enkele weken quarantaine tot stand kwam, nadat ze in Buchenwald genummerd werden en de desinfecties hadden ondergaan, werd door verscheidene onder hen toch "vlotter doorstaan dan de ontvangst in Buchenwald".
Het KZ Dora-Mittelbau was een concentratiekamp dat op 28 augustus 1943 werd opgestart als een bijkamp van Buchenwald. Het werd voornamelijk opgericht in functie van de massaproductie van de beruchte V1 en V2-raketten. Het kampterrein lag op 5km ten noorden van het stadscentrum Nordhausen, aan de voet van de Kohnstein-berg in de regio Thüringen. Op 28 oktober 1944 werd het een zelfstandig concentratiekamp, met niet minder dan 40 bijkampen.
Dora-Mittelbau werd het prototype van de kampen die uitsluitend ten dienste stonden van de Duitse oorlogsindustrie en de SS-leiding.
Er werden meer dan 2600 Belgen naar Dora gevoerd waarvan tussen de 1200 en 1400 het niet overleefden.
In het kamp heersten ongeschreven wetten die moesten nageleefd worden:
- zich ’s nachts gekleed naar de toiletten begeven werd door de Duitse wachtposten aanzien als een vluchtpoging. Je liep het risico neergeschoten te worden.
- wateren buiten de zone van de toiletten dan was onmiddellijk de ‘Lagerschütz’ of kamppolitie daar met de knuppel om je duidelijk te maken dat dit verboden was. Niet zelden met de dood tot gevolg.
- wanneer je te laat op het appèl verscheen, moesten de SS’ers wachten met hun telling. Dit werd bestraft met 25 stokslagen op het achterwerk terwijl de overtreder voorover lag op een aardappelkist.
- betrapt worden terwijl je twee hemden aanhad, werd gezien als het bestelen van een medegevangene. Meestal was het hemd afkomstig van een overledene.
- Straf: 25 stokslagen!
- zich beschermen tegen de koude met een lege papieren cementzak tussen hemd en vest, werd niet toegelaten.
- Straf: 25 stokslagen!
- de aardappelschillers van de SS-keuken werden soms betrapt bij het binnenkomen van het kamp op het bezit van rauwe aardappelen.
- Straf: 25 stokslagen!
Toen eind oktober 1944 “Klosterwerk” een buitencommando werd van het zelfstandig geworden concentratiekamp Dora-Mittelbau, werden de zwaar zieken overgebracht naar de infirmerie van Dora. Op 23 november werd een groep van 24 zieken -het merendeel Belgen- naar Dora gebracht in “ruil” voor 25 andere gevangenen. Eén van die zieken was Frans.
Volgens de steekkaart uit de infirmerie van concentratiekamp Dora werd Frans hier vanaf 25 november 1944 tot 14 december ”behandeld” voor een dubbele longontsteking.
Ieder overlijden maakte natuurlijk een sterke indruk op de medegevangenen. Op een dag stelde Frans, toen er weer eens een medegevangene was gestorven, voor om een rozenhoedje te bidden voor de zielenrust van de overledene. Frans bad voor, hij kende immers alle gebeden uit het hoofd. Vanaf die dag werd er in de “zaal” elke dag gebeden!
De slachtoffers stierven allemaal op dezelfde wijze. Plotseling zakten ze in elkaar om enkele dagen later te sterven. De zieken werden altijd nog wel naar de ziekenzaal gedragen, maar de Franse dokter, eveneens een gevangene, stond meestal machteloos bij gebrek aan (genees)middelen.
Ook Frans zakte plots in elkaar toen hij in de rij stond voor het middageten. Officieel overleed hij op 22 december 1944 om 04u00 in de infirmerie van Dora aan de gevolgen van een dubbele longontsteking.
Frans stierf precies op de dag dat zijn jongste dochtertje 1 jaar werd!
Uittreksel uit de getuigenis van Karel Daems (Vorst-Kempen):
"Frans Aerts, afkomstig van Blauberg (Herselt) stelde voor een rozenhoedje te bidden voor de zielerust van de overleden vriend. Eén was er, Ernest Stuers, een goede makker voor iedereen, die verklaarde daaraan niet mee te doen. "Jullie mogen bidden zoveel als u wil, maar ik ben een vrijdenker en ik bid niet mee. Wij wisten echter dat hij gedoopt was en tot zijn 16e jaar katoliek was geweest. De vrijdenker verliet de kamer. Franske van de Ploeg bad voor en kende alle gebeden van buiten. Van dan af werd er iedere dag in onze en in andere kamers gebeden. Sommigen waren daar al mee begonnen in Breendonk. Ze hadden een paternoster gemaakt met knopen in een koord te leggen. Ik zie ze nog langzaam tussen de vingers glijden terwijl de onze vaders en weesgegroeten werden gepreveld. We hoeven daar niet beschaamd om te zijn. Als men dagelijks wordt gekonfronteerd met de dood, is dat geen wonder. Hoe hoger de nood, hoe dichter bij God, is een spreuk, maar ze bevat veel waarheid. Eens de roede van het gat, zijn sommigen dat vergeten.
De slachtoffers van Blankenburg stierven bijna allen op dezelfde wijze: plotseling zakten ze in elkaar en de dood volgde na een drietal dagen. De zieke werd naar de ziekenzaal gedragen, waar een Franse dokter, een gevangene zoals wij, belast was met ziekenzorg. In de meeste gevallen stond hij machteloos bij gebrek aan geneesmiddelen. Als er wonden moesten geheeld worden, dan kon hij hulp bieden.
Onze voorbidder, Frans Aerts, overleed in maart 1945. Hij stortte plots ter aarde, terwijl we in rang stonden voor het middageten. We brachten hem bij de dokter, maar die kon hem niet meer redden. Frans offerde zijn jong leven opdat wij zouden leven in vrijheid."
Eind van de jaren ’80 kwam de familie Aerts in contact met Karel Daems
In zijn memoires (zie hiervoor) schrijft Karel dat Frans gestorven is in maart 1945 terwijl hij officieel overleden is in december 1944.
In een bijvoegsel dat Karel richtte aan de familie Aerts erkent hij dat hij zich mogelijk heeft vergist in de sterfdatum, wat gezien de omstandigheden, natuurlijk volkomen te begrijpen is.