E.H. Jean-Baptist (Jan) Aerts 1831

De nationale feestdag op 21 juli herdenkt de eedaflegging van Leopold I in 1831. Het was het hoogtepunt van de bewogen periode waarin België onafhankelijk werd. Door de strategische ligging bij de grens waren de Kempen toen een gebied waarvoor  zowel de Belgen als de Nederlanders verwoed hebben gestreden.

 

De Belgische Revolutie, Belgische Omwenteling of Belgische Opstand is de gewapende opstand in 1830 tegen koning Willem I der Nederlanden die tot afscheiding van de zuidelijke provincies leidde en tot de onafhankelijkheid van België.
De Tiendaagse Veldtocht van 2 tot 12 augustus 1831 was een veldtocht van koning Willem I de Nederlanden om de Belgische opstand met wapengeweld te onderdrukken. Hoewel dit opzet slaagde, verkreeg België zijn soevereiniteit door de dreiging van Franse militaire steun.


Ravels was  zowat de eerste gemeente op Belgisch grondgebied die door de Hollanders werd bezet.
"Op 2 Augustus 1831 vond om 9 uur ’s morgens een eerste schermutseling plaats in de Peel, halverwege Raevels Dorp en Raevels Eel. Veel Hollanders vielen en werden begraven op een akker nevens de pastorij. De Belgische strijders moesten echter wijken voor de Hollandse overmacht zodat de Hollanders de pastorij konden innemen.”


E.H.  Joannes Baptist Aerts (Jan voor de familie), een eerder kleine, gedrongen en zachtmoedige 38-jarige man afkomstig uit Herselt-Blauberg, was op dat ogenblik parochiepriester in Ravels. Joannes Baptist was Diocesaan priester van het Aartsbisdom Mechelen en studeerde daar aan het Groot Seminarie. Hij werd achtereenvolgens onderpastoor te Zoerle-Parwijs en pastoor in Ravels. De ouders van Joannes Baptist waren welstellende landbouwers, met een voor die tijd grote veestapel. Hij was ook de jongste broer van Peer Aerts, overgrootvader van Jef Aerts van De Ploeg.
 
Joannes Baptist zat die dinsdagmorgen, na de ochtendmis, in de keuken van de pastorij rustig te keuvelen bij een tas koffie met zijn medepastoor E.H. Van Mechelen. Hij was zich nog van geen gevaar bewust. Plots kwam een dorpeling buiten adem de pastorie binnengestormd en riep in paniek: “De Hollanders zijn binnengevallen. Ze zijn op weg naar het centrum van Ravels en er zijn al enkele doden gevallen!”
 
Pastoor Van Mechelen wist dat E.H. Aerts zijn sympathie voor België nooit onder stoelen of banken had gestoken. Hij riep hem dan ook toe om zich zo vlug mogelijk te gaan verbergen, vooraleer de Hollanders de pastorij zouden bereiken.  Joannes Baptist klom zo snel als hij kon langs een luik in het plafond naar een kleine zolderkamer in de hoop dat men hem daar niet zou ontdekken.
De klusjesman van de pastoor (Jan Moonen), een timmerman, hield zich ook schuil in de pastorie maar werd ontdekt door de Hollanders! Hij werd zwaar mishandeld, geslagen en gestampt en voor dood achtergelaten. Geheel de pastorie werd geplunderd, slechts één enkele fles wijn ontsnapte aan de plundering. Deze fles werd nog lange tijd als aandenken aan de gebeurtenissen bewaard op de pastorij. De gevels en buitenmuren van de pastorij zaten vol kogelgaten. Wanneer er uiteindelijk niets meer te verwoesten viel, trokken de Hollanders verder, maar doodden dichtbij de pastorij nog een man die zijn vaderlandse gevoelens wat te onvoorzichtig had geuit.
Ondertussen stond pastoor Aerts op zolder duizend angsten uit toen hij zag en hoorde wat er in en rond pastorij gebeurde. Badend in het angstzweet zag hij uiteindelijk de Hollanders verder trekken. Eén soldaat keerde zich echter nog eens om en zag pastoor Aerts staan aan het zoldervenster. Joannes Baptist zag dat hij was ontdekt en stond doodsangsten uit. De Hollandse soldaat wilde terugkeren naar de pastorij maar zijn overste gebood hem echter verder te gaan. Zo ontsnapte de pastoor aan een zekere dood! Hij was zijn verdere leven echter zwaar getraumatiseerd door deze gebeurtenissen.
 
Jean Baptist Aerts werd enkele maanden later overgeplaatst naar het Kempische Houtvenne, om daar tot rust te komen. Houtvenne was in die tijd een parochie behorende tot de gemeente Booischot.
Per gemeente werd maar één pastoor betaald door de staat. Indien er meerdere parochies waren zoals in Booischot, moesten de andere pastoors leven van giften. De mensen op het platte land, meestal keuterboerkes, waren echter te arm om H.Missen te laten doen, laat staan dat er bij de omhaling veel geld in de schaal werd geworpen. Van financiële steun aan hun parochiepriester was al helemaal geen sprake.
 
Om rond te komen bewerkte de pastoor zelf ook een stuk grond waar hij onder andere rapen en klaver had gezaaid. Op een dag merkte hij dat er ’s nachts groenten werden gestolen van zijn veld. Hij ging ‘s nachts de wacht houden bij zijn veld om de dieven op heterdaad te kunnen betrappen.
Joannes Baptist was in zijn vrije tijd ook jager zodat hij van tijd tot tijd zijn karig avondeten kon aanvullen met een zelf geschoten stuk wild. Hij nam dan ook zijn geweer mee om zijn veld te bewaken. Twee nachten had hij vruchteloos de wacht gehouden. De derde nacht echter meende hij een haas te zien en schoot zonder na te denken!
Een kwartier later kwamen enkele dorpelingen hem roepen. Hij moest een stervende buur de laatste sacramenten gaan toedienen. Pastoor Aerts kwam te laat. De man was reeds overleden! Toen hij de wonden zag, besefte Joannes Baptist onmiddellijk dat hij een mens had doodgeschoten!
Zijn wereld stortte in. Hij, een priester, een vertegenwoordiger van God had een mens vermoord!
Hoe moest hij hiermee verder leven?
 
De stervende had zijn verhaal nog kunnen doen tegen vrouw en kinderen. Joannes Baptist moest dus normaliter voor het gerecht komen. In die tijd kreeg men voor doodslag effectief een levenslange gevangenisstraf, die tot de laatste dag moest worden uitgezeten.
Pastoor Aerts was ten einde raad! Kon hij zijn verdere leven met dat enorm schuldgevoel een goed priester zijn? Zou hij echt levenslang naar de gevangenis moeten? ’s Anderendaags, na de begrafenis van het slachtoffer, vertrok hij ten einde raad naar het 10km verderop gelegen Herselt-Blauberg. Na twee uur flink doorstappen kwam hij aan op de boerderij van zijn oudste broer Peer.
Peer Aerts, was een mager man gehard door het buitenleven. Hij was naast landbouwer ook tonnenmaker en klompenmaker. En niet onbelangrijk: Peer was zowat de rijkste boer van Blauberg.
Nadat Joannes Baptist zijn verhaal had gedaan, besloot Peer om samen met zijn broer, met paard en kar, naar Houtvenne te rijden
Na een lange discussie ging de familie van het slachtoffer er mee akkoord om zwijggeld aan te nemen. Zo konden de broers vermijden dat er een gerechtszaak kwam.
De familie van het slachtoffer bleef de priester echter chanteren en vroeg steeds opnieuw geld aan Joannes Baptist en zijn broer.  Peer was daarom verplicht om een groot deel van zijn gronden en weilanden te verkopen! Dat zou dus de reden zijn dat de erfgenamen, na het overlijden van Peer, veel minder erfden dan zij hadden gehoopt en verwacht!
 
E.H. Joannes Baptist Aerts bleef nog een tiental jaren parochiepriester in Houtvenne en overleed er op 26 februari 1847. Hij was pas 54 jaar oud.

Op zijn doodsprentje stond te lezen:

’De Plunderingen en angsten die hij te Ravels, bij de inval van de Hollanders in 1831 door te staan had, legden in hem het eerste zaad van de ziekte welke hem zo vroegtijdig van zijne kudde en aan zijne vrienden ontrukt. Het was een braaf en zoetaardig man, zedig en geregeld in zijne handel, beminnelijk in zijne rede en die van zijn jongheid af de deugd oefende.’


Peer Aerts (Cloon) overleed op 31 juli 1856, in Herselt-Blauberg aan de gevolgen van tetanus, nadat hij gebeten was door één van zijn paarden. Peer was een week eerder 66 jaar geworden.